Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0578

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1745 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vergoeding kosten internationale telefoongesprekken in bezwaarfase. Bewijs?


Uitspraak

06/1745 AOW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te Aruba (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2006, 03/5500 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 17 april 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 25 februari 2008, door de Raad ontvangen op 26 februari 2008, heeft appellant telefoonnota’s van de KPN overgelegd ten name van zijn gemachtigde S.L. Jones over de periode 1999 tot en met 2005. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008. Namens appellant is verschenen zijn gemachtige S.L. Jones. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij besluit van 13 juni 2001 heeft de Svb aan appellant met ingang van april 2000 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van ƒ 69,14 bruto per maand. Bij besluit van 4 juli 2002 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2001 gegrond verklaard. Daarbij is het AOW-pensioen aan appellant toegekend met ingang van oktober 1999 omdat het verzoek van appellant tot toekenning van het AOW-pensioen op 28 februari 2000 bij de Svb is binnengekomen. In verband hiermee heeft de Svb aan appellant wettelijke rente betaald van € 33,48. Bij brief van 17 juli 2002 heeft appellant de Svb verzocht de kosten die hij in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 13 juni 2001 heeft moeten maken aan hem te vergoeden. Bij besluit van 20 maart 2003 heeft de Svb dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 12 november 2003 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 maart 2003 gegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat aan appellant € 33,68 wordt vergoed voor de door hem tijdens de bezwaarperiode van 13 juni 2001 tot en met 3 juli 2002 gemaakte kosten. Aan dit besluit is gehecht een specificatie waaruit blijkt dat zijn vergoed de door de gemachtigde van appellant tijdens de bezwaarprocedure gemaakte kosten bestaande uit porti, faxkosten, kantoorartikelen, kosten van interlokale en internationale telefoongesprekken en de reiskosten voor het bezoek van de gemachtigde aan de hoorzitting. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 november 2003 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het overgangsrecht bij de Wet van 24 januari 2002 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures), volgt dat het besluit ten onrechte is gebaseerd op artikel 7:15 van de Awb. De rechtbank heeft voorts bepaald dat rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven op de grond dat appellant zijn stelling dat er meer kosten zijn gemaakt dan de Svb heeft vergoed niet heeft onderbouwd. Appellant heeft geen rekening overgelegd waaruit de gestelde hogere telefoonkosten blijken. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat de in verband met het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2001 gemaakte telefoonkosten van internationale gesprekken - met zijn in Nederland woonachtige zuster die optreedt als zijn gemachtigde - meer dan € 500,-- bedragen. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In zijn verweerschrift heeft de Svb aangegeven met de rechtbank van oordeel te zijn dat in het besluit op bezwaar van 12 november 2003 ten onrechte is verwezen naar artikel 7:15 van de Awb. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1999 (JB 2000, 4) heeft de Svb aangegeven dat bij een onrechtmatig primair besluit genomen voor 12 maart 2002 de redelijkerwijs in de bezwaarfase gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad stelt vast dat in hoger beroep tussen partijen nog in geschil is de vergoeding van de kosten van de door appellant met zijn gemachtigde gevoerde internationale telefoongesprekken. De Raad is terzake van oordeel dat appellant niet heeft onderbouwd - bijvoorbeeld door zijn telefoonrekeningen in geding te brengen - dat internationale telefoongesprekken met zijn in Nederland woonachtige gemachtigde zijn gevoerd. De 7 dagen voorafgaand aan de zitting van de Raad op 6 maart 2008 overgelegde telefoonnota’s ten name van de in Nederland woonachtige gemachtigde van appellant kunnen tot dit bewijs niet dienen. Deze nota’s bestrijken de periode van 2000-2005 en geven een beeld van de door appellant's gemachtigde gemaakte internationale telefoonkosten. Daaruit blijkt op geen enkele wijze met wie deze gesprekken zijn gevoerd. Voorzover aan deze nota's al enige betekenis zou kunnen worden toegekend heeft de Raad overigens vastgesteld dat de door appellant's gemachtigde gemaakte internationale telefoonkosten over de gehele periode maandelijks min of meer van gelijke hoogte zijn en dat van een relevante verhoging in de in geding zijnde bezwaarfase niet is gebleken. De Raad kan zich dan ook verenigen met hetgeen door de rechtbank is overwogen en voegt daaraan toe dat ook met inachtneming van hetgeen door appellant in hoger beroep is overgelegd niet is gebleken dat appellant recht heeft op een hogere vergoeding dan reeds door de Svb is toegekend. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008. (get.) T.L. de Vries. (get.) A.C. Palmboom. RB